blue dino

blue dino

vrijdag 12 november 2010

Het Departement van Onverrichte Zaken

‘Heel blij dat je er bent’. Hij bleef er in. Zo blij dat ik er was. De vacature was al ruim twee weken niet gevuld. Ze hadden er eerder wat aan moeten doen. Maar er was zo veel te doen. Nu met z’n tweeën op het secretariaat. Nu ja, anderhalf, was het echt niet te doen. Zo veel telefoon dat je niet meer aan je werk toe komt. En dan die stapels.
                Hij begeleide me over de statige houten trap, langs de indrukwekkende raampartijen in het trappenhuis, naar de hal op de eerste etage. Hier waren de verluchtingen op het plafond zo intens dat ik bijna niet naar de wanden durfde te kijken. Bang dat ik zo zou worden afgeleid en dat ik niet meer op tijd kon knikken naar mijn nieuwe collega. Later zou ik de schilderijen daar beter leren kennen als ik er in mijn oneindige koffiepauzes langs zou dwalen. Maar ik weet nog steeds niet wie deze edele heren en dames zijn of waren en daar ga ik nu ook niet meer achter komen.
                Onze werkruimte, het secretariaat, was daarin tegen bescheiden. Viezig heringericht eind jaren tachtig. Er stonden drie bureaus, naar elkaar toegedraaid. Het bureau dat het dichtst bij de deur stond was voor mij. Het was leeg. Er stond niet eens een pennenbakje.
                Telefoon opnemen, agenda bijhouden, brieven openmaken, inboeken, uitboeken en archiveren. En verder wat ze van je vraagt, als ze er is. De directeur-generaal was er niet. Zij zou er volgende week weer zijn, misschien. Want er komt vaak wat tussen. Ze heeft een mobiele telefoon maar die neemt ze in de regel niet op. Ze heeft  email maar die krijg ik dus binnen. Dan print je dat uit en dan leg je het voor haar klaar. Ze heeft een brievenboek.

Vlak naast mijn bureau was een deurtje. Een opmerkelijk klein deurtje aangezien de rest van de deuren in het pand bovenmatig groot leken. Dit stiekeme deurtje bracht mij in het kantoor van de directeur-generaal. En het was inderdaad nog steeds niet “directrice-generaal” maar dat zou het binnenkort wel gaan worden. Het was mijn deurtje. Ik mocht daar doorheen. Maar het werd me afgeraden het te gebruiken als ze aanwezig was. Eenmaal door het deurtje begreep ik waarom.
                Het deurtje was aan de andere kant een uitsnede in een kamerbrede wandschildering. Iedereen, onbekend met de ruimte,  zou zich kapot schrikken als de muur opeens open zou gaan en ik daar in mijn onhandige tweed mantelpakje met koffie binnen zou tippelen. Het deurtje was in het canvas gesneden precies op het lichaam van een levensgrote vrouw die er op was geschilderd. Als het deurtje open stond bleef haar neus achter. Haar lichaam, ze stond een beetje onhandig met haar elleboog op een sokkel geleund,  schreed dan heel spookachtig de ruimte in met het kieren van de deur. Alsof ze uit het tafereel naar voren kwam om wraak te nemen voor het een of ander.
                Ik wist dit omdat ik Didier, mijn collega, later eens heb gevraagd het deurtje voor me te openen. Ik wist nota bene wat ik moest verwachten maar mijn nekharen gingen alsnog overeind staan toen de dame zich naar me toe bewoog. Als de directeur-generaal er was en eventueel bezoek ontving, plakte ik een post-it op mijn kant van het deurtje. Daar had ik met een dikke stift “ NU NIET!” op geschreven.
                In de tijd dat ik op het departement werkte heb ik de directeur-generaal vier keer gezien. Ik was haar persoonlijk secretaresse maar ik ben niet noemenswaardig met haar bezig geweest en zij ook niet met mij. Dat ze, ook de vierde keer nog, met klanken en variaties op klanken aan het spoken was om mijn naam goed te krijgen vond ik irritant of, in ieder geval onnodig. Ik wist wel hoe zij heette.

Weet wel, mijn leven hing min of meer af van dit baantje. Ik had in mijn eigenwijsheid een veelbelovende kunstenstudie verlaten en nu was ik platzak als nooit te voren. Ik moest iets gaan doen wat ik tot dusver redelijk heb weten te omzeilen. Ik moest werken voor de kost. Met die conclusie kwam een tweede conclusie. Ik besefte me dat ik feitelijk niet zo veel kon. Dat wil zeggen, niets concreets.   
                De eerste twee uitzendbureaus die ik bezocht wilden mij niet eens inschrijven omdat ik de blunder had gemaakt om eerlijk te zijn over mijn achtergrond en ervaring.  ’S Middags was ik onverrichte zaken weer thuis. Ik at mijn laatste boterham en geneerde me. Ik voelde me dom. Wijn had ik nog wel dus die dronk ik. Half aangeschoten raakte ik opeens geïnspireerd door alles wat ik die ochtend had gehoord. De opgeruimde dames van het uitzendbureau waren namelijk wel zo vriendelijk geweest me haarfijn uit te leggen welk “type” ze wel aan werk zouden kunnen helpen. Dus transformeerde ik mijzelf in dat type.
                 Ik verzon naar hartenlust bedrijven en functies die ik zou hebben uitgevoerd. Opeens was ik “ managers-assistent” geweest en eigenlijk ook al “beleids-adviseur”. Want ik vertel soms wel eens iemand wat ik denk dat hij of zij moet doen. En het gebeurt wel eens dat mijn raad ter harte wordt genomen. Dus…
                 De volgende dag vond ik het allemaal onzinnig, oplichterij, eigenlijk. Dus ik liet het liggen. Maar de huur moest betaald worden. Achtervang had ik niet. Nood breekt wet en ik besloot dat het onzalige plan van bluf en bedrog het meest kansrijke was tot nu toe.
                Ik ging bij een vriendin langs om mezelf een garderobe aan te meten voor succes. Zij was ietwat uitgedijt dus ik kon prima in haar oude kleren. Vriendin studeerde rechten en was bekend met het mode-idioom wat ik voor ogen had. Ik scoorde een leuke set flets gekleurde items van goede snit en een tweed mantelpakje. De volgende maandag om negen uur zat ik bij het volgende uitzendbureau en hier schoot ik in de roos. Ze had wel iets voor me.

Toen ging het lekker. Totdat ik oog in oog stond met een computer. Toen stond het stil.
                Nu had ik er in mijn gefabriceerde c.v. kunstig omheen gedraaid  maar ik had zo’n ding feitelijk nog nooit aangeraakt.  Ik had ook geen plan, geen strategie die mij hier uit zou gaan redden. Ik keek naar de slapende machine en bedacht me dat ik niet moest schrikken als ik over toen minuten weer buiten stond. Maar je kunt het proberen…                      
                Ik ging achter mijn bureau zitten en deed een variatie op niets. Ik wachtte tot Didier weg  was zodat ik kon gaan zoeken naar een aanknopingspunt. Waar was DE computer? Ik had een beeldbuis gevonden en de toetsen maar nu zocht ik naar een knop om het kreng aan te zetten en die kon ik niet vinden. Ik trok de lades open van mijn bureau. Ik keek achter mij, voelde onder  de rand van de beeldbuis waar ik een schijfje vond dat wel wat deed als ik er aan draaide maar niet genoeg. Ik vrees dat ik zelfs het toetsenbord heb omgedraaid. Uiteindelijk trof ik een ding onder het bureau dat nog het meest leek op een koelbox. Ik controleerde de route van de draadjes en verzekerde mezelf ervan dat dit het gezochte apparaat moest zijn.  Ik verzon ondetussen een smoes die mijn “billen boven”-houding kon verklaren mocht ik betrapt worden.
                Het ding had één knop. Die drukte ik in en tot mijn grote opluchting hoorde ik het ding ronken. Maar daarmee was ik er nog niet.
                Er verscheen tekst in beeld. Er waren vragen. In het Engels. Ik las het apparaat als een boek. Regel voor regel. Dat was dan mijn eerste code. Het was prettig dat bij de relevante vragen ook genoteerd stond hoe antwoord te geven. “Start MS DOS: press enter”. Druk. Bliep. Zucht.

Ik leerde die ochtend de onmetelijke waarde van de gesloten mond. Het is tegen mijn natuur maar het heeft beslist mijn huid gered die dag. Ik had namelijk allerlei smoezen kunnen verzinnen die het aannemelijk zouden maken dat ik het apparaat niet beheerste c.q. dat ik eigenlijk helemaal niks kon. Maar dat hoefde ik niet te doen. Dat werd voor mij gedaan, zo ontdekte ik.
                Didier nam op een ongedwongen manier de regie. Inderdaad, het was lastig de tekstverwerker te gebruiken want ze waren onlangs op een nieuw systeem overgestapt ( Word!) en hij zelf snapte er ook niks meer van. Dat met die vensters enzo, het is even wennen. En je mist het onderwater-scherm. Ik had willen vragen wat een onderwater-scherm dan is maar de strategie van de gesloten mond leert vooral niet auditief te worden, nergens over. Hij legde uit, ik luisterde toe en iedereen was tevreden. Het enige instrument waar ik geen interne privé-cursus voor  gevolgd heb is de prullenbak.

Na een week was ik niet bang meer. Ik vierde op vrijdagavond “niet-door-de-mand-gevallen-dag”  van geleend geld en voelde me het hele weekend uitermate succesvol.

De week daarop begon ik weer broeken te dragen want dat deed iedereen daar. Ik was verlost van de immer jeukende vleeskleurige panty’s en ik had opgebiecht dat ik een artistieke achtergrond had wat mijn collega’s machtig interessant vonden. Ik ging aan het werk. Nu ik zo ver was gekomen wilde ik het ook goed doen. Ik ontwikkelde zowaar wat ambities. Er was niet veel te doen die eerste weken maar er zijn altijd stapels.

Naast mijn eigen bureau drie keer een meter. Bij het behalen van een meter was het zaak een nieuwe stapel te beginnen want op een gegeven moment glijden ze uit elkaar.  Een dossier-gletcher was zo opgeruimd maar ik merkte dat mijn collega’s altijd een beetje verdrietig werden als het toch gebeurde. Dus ik stortte mij op de stapels en archiveerde als een bezetene.
                Op dinsdag had ik in zeven uur tijd een volle meter weggewerkt en ik voelde me raar. Onder invloed. Ik had moeite woorden nog als eenheden te zien of horen. Alles was voor mij een letter geworden in het stramien van het alfabet.  Op woensdag kwam ik niet verder dan driekwart meter en werd ik zelf ook verdrietig. Er hadden zich in de tussentijd twee nieuwe stapels ontwikkeld. Op donderdag werd ik vaderlijk toegesproken door Didier die mij ervan verzekerde dat ik dit niet langer moest willen. Maar mijn inzet was gezien en op prijs gesteld. Op vrijdag was mijn eerste salaris binnen maar kon ik geen thema voor het slotfeest van die week verzinnen. Ik keek om me heen in de kroeg en begluurde mijn  lotgenoten. Jasje uit, dasje los, tevreden aan de toog gehangen. Die zaterdag kocht ik wat eigen succeskleren en overtuigde ik mezelf van de nut en noodzaak van dit project.

 “ Weet je wat het met jou is” zei een vriendinnetje van me. Ze keek me een beetje scheel aan. “ jij bent gewoon met een gouden lepel in je bek geboren”.  Ze  wilde niet impliceren dat ze vond dat ik verwend was. Beslist niet. Maar als ik een baljurk aantrek en beweer de kroonprinses van Kamtjatka te zijn dan gelooft iedereen dat, zei ze. Ik voelde me gecomplimenteerd maar herinnerde zowel haar als mijzelf er aan dat Kamtjatka  een land is op een Riskbord.

Ik bleef genieten van het gebouw. De prachtige laan waar het aan was gelegen. Het was herfst en ik schopte de gele bladeren voor me uit als ik naar mijn werk wandelde. Ik had een eigen sleutel gekregen waarmee ik de massieve, donkergroene voordeur open kon maken. Dan trippelde ik door de marmeren hal, de paleistrap op en pas als ik op het secretariaat arriveerde was ik niet langer in de wereld van Louis Couperus. Totdat ik de kamer van de Directeur-generaal betrad. Daar rook het ook naar Louis Couperus. Althans,ik kon me voorstellen dat de man zo muf zoet moet hebben geroken. De geur van een verschrompelde dandy.
                Nu stond haar notenhouten bureau wat verweesd in de ruimte. Achter het bureau een nieuwe leren bureaustoel die niet in het plaatje paste. Maar deze was er vanwege de Arbo. Verzekeringstechnisch was het niet meer opportuun om op antiek te zitten. Langs de vorstelijke raampartijen lagen haar stapels opgesteld. Niet alleen dossiermappen maar ook veel boeken die wat lager gestapeld werden omdat deze eerder in gletcher-modus schieten. Hier mocht ik niet aankomen. Dat deed ik ook niet. Het bureau moest op haar nadrukkelijke verzoek leeg blijven. Als er wat belangrijks was kon ik het op haar stoel leggen. Maar daar gleed het vanaf. Dus was er een stapel links en rechts van de stoel ontstaan. Op chronologische volgorde, eerst rechts, dan links met de laatste vijf dingen toch nog op de stoel.
               
Nu was in die tijd email nog niet voorzien van uitroeptekens. Maar op termijn werd mij duidelijk dat mensen heel creatief kunnen zijn in het aangeven en onderstrepen van prioriteit. Na een aantal weken had ik een paar schrijnende gevallen die me toch aan het hart gingen.  Zeer serieus te nemen professionals van over de hele wereld die echt niet meer wisten wat te doen. En ik wist het ook niet.  Ik had gebeld, het brievenboek zat vol, de prints lagen stof te vangen op haar bureaustoel. Ik werd bloednerveus van de situatie. Mijn collega’s zwegen.

Toen ze naar verwachting eindelijk op een woensdagmiddag arriveerde stond ik als een lakei klaar de tien meest schrijnende gevallen in mijn opengevouwen handen.
                Mevrouw ( doctor) Directeur-Generaal was zelf niet veel hoger dan de stapels in haar kantoor. Ik heb haar eigenlijk nooit gezien zonder haar enorme leren tas die altijd zo vol zat dat ze hem niet dicht kreeg. De directeur-generaal zeulde meer dan een gemiddelde brugger doet.
                Ze keek me kort aan, griste de stapel uit mijn handen en wenkte me mee te lopen, haar kamer in. Daar plofte ze neer in de overmaatse bureaustoel, wierp met haar tas de stapel links omver en verdeelde mijn velletjes haastig in twee stapeltjes. “Goed” zei ze. “ Ik snap dat je niet zo ingevoerd bent in de materie als Manon dat is. (Note: dit was de dame die ik wegens een zwangerschapsverlof verving) Maar dit zijn toch dingen waarvan ik vind dat je het zo langzamerhand zelf moet kunnen oplossen. “

Ze was ze binnen tien minuten weer vertrokken wat mij de rest van de middag de gelegenheid gaf om te achterhalen wat ze nu precies bedoelde en wat ze van mij verwachtte. Gekapitteld als ik was en pissig daarom, analyseerde ik de zeven van de tien zaken die ik retour had gekregen.

De eerste moest ik af zien te poeieren door deze man door te verwijzen naar een ander loket dat hem t.z.t. wel weer naar ons zou doorverwijzen. De tweede moest ik gaan uitleggen dat wij niet het juiste instituut zijn om een dergelijke vraag aan te stellen. De derde kon ik waarschijnlijk wel even kwijt op een bureau een etage hoger omdat er een aantal steekwoorden in de tekst stonden die een summiere overlapping hadden met wat daar werd gedaan. De vierde zou vanzelf ophouden met mailen omdat de deadline voor zijn vraag overmorgen zou verstrijken en daarmee was de kous dan af. En zo produceerde ik voor elke zaak een passend antwoord.
                Om half zes precies deed ik de computer uit, trok ik mijn jas aan en de deur achter mij dicht.

Op vrijdagmiddag was er een borrel. Ik weet me niet meer te herinneren ter ere van wat of wie. We kletsten wat. Over ieders poezen, kinderen, de voor en de nadelen van een tweede hands auto, wat er nu juist zo onhandig is aan een nieuwbouwhuis. Vakantieplannen, leuke sjaals, hoe donkerrode lippenstift zelden goed staat bij blonde vrouwen en dat je maar moeilijk toekomt aan het lezen van een goed boek als je drie Sint Bernardshonden hebt.
                Het duizelde me. Een frase die steeds vaker terug kwam naarmate ik meer wijn in mezelf goot was “ genoeg ingevoerd in de materie”.  Toen ik mijzelf langs de kaal geworden kastanjes naar huis slingerde begon ik allerlei antwoorden te geven op vragen die ik mezelf nog niet eens had gesteld.
                Genoeg ingevoerd in de materie om te weten dat er best wel wat van afhangt. Nee, er zullen geen doden vallen. Maar voor hetzelfde geld was mail nummer drie een verzoek om een donatie voor een cholera-kliniek die er dus niet zou komen. Driehonderd dooie kinderen, archiveer ik dat bij de K van kinderen, de D van dooie of vooraan bij de 3 van driehonderd of toch de D omdat driehonderd dooien toch wel bij de D lijken te horen? En als alles prima gaat zoals het gaat, ongelezen, uitgeprint en opgeborgen;  zal ik de printer dan direct op de prullenbak monteren? Als een probleem niet mijn probleem is, is het dan wel een probleem? Ik heb in principe niet zo veel problemen.
                 In mijn fantasie passeer ik een jongetje dat ik van de basisschool kende dat mij eens met een vinger op mijn borst had gedrukt en siste dat ik een irritant strebertje was. Nu vond ik dat hij gelijk had. Ik was al twee weken tot op het bot beledigd en je moet wel een strebertje zijn om dat zo lang vol te houden . Ik was snel thuis.

In mijn laatste week telde ik de dagen af. Ik nam uitvoerig afscheid van de portretten in de hal en van de dame op de deur. Ik ontruimde mijn bureau . Ik droeg er zorg toe dat alle post-its, pennen, paperclips en tipex-potjes die ik had verzameld waren verwijderd. De rechtmatige eigenaresse van het bureau was namelijk al even langs geweest en vond dat ik er een beetje een “kermis” van had gemaakt. Ik had ondertussen geleerd de opdracht uit zo’n opmerking te filteren. Op mijn allerlaatste werkdag stond er een buitenproportioneel grote bos bloemen op mijn nu lege bureau. Mevrouw de Directeur-generaal was er niet maar de rest van het kantoor was uitgelopen om met me te borrelen. De centrale vraag was wat ik nu zou gaan doen. Pipi was namelijk nog steeds op reis door Toekatoeka-land en de spannende avonturen of de belofte er op zouden worden gemist. Ik wist niet wat ik zou gaan doen. Ik knuffelde, bedankte en bevestigde alles en iedereen en voelde me weergaloos bevrijd toen ik de groene deur achter me dicht trok wetende dat ik de sleutel van die deur niet meer had.

Het hele gebouw had op dat moment in de drassige grond weg kunnen zakken. De aangrenzende panden zouden stilletjes naar elkaar toe zijn geslopen om hun kale muren tegen elkaar aan te schurken en niemand zou dit ene huisnummer hebben gemist op de vorstelijke laan met zijn vorstelijke bomen.

De volgende maandag trad ik aan bij een groothandel in Tl-armaturen. Ik kon kiezen uit drie verschillende klussen en koos deze omdat ik zeker wist dat Tl-armaturen me geen bal interesseren. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten