‘ Ik snap het niet, weet je.’ En ze keek hem vragend aan. “ Ik ben hier gekomen om te koken voor dertig personen. Ze hebben me betaald voor vijftig. Nu ben ik hier, het eten is klaar en jij bent hier en nog wat mensen maar die willen niet eten. Wat gaat er gebeuren met al dat goeie eten? Nah?’. Haar accent was moddervet. Hij had zo’n taal alleen maar gehoord in een overdrijving maar zij ging verder dan de overdrijving. Ze was perfect verstaanbaar. Ze sprak meer met haar lichaam dan met haar taal. Elke woord kwam ergens vandaan. Haar verbazing over de situatie was oprecht. Het was niet mogelijk aan deze vrouw te twijfelen. Maar dat lag aan haar. Hij keek over zijn schouder naar de living waar het nu een volstrekte puinhoop was geworden. De geiten maakten herrie, ze stonken, de japanners waren aan het oog ontrokken. De bejaarde man was uit de badkamer gekomen . Deze droeg een zwembroek onder het tweed jasje. Hij liet zich door de geiten schoon eten. De laatste slierten bami die aan zijn benen en aan zijn jasje hingen waren binnen een mum van tijd verorbert. Daarbij waren ook enkele happen uit zijn jasje genomen. De man duwde de geitenkoppen weg toen hij tevreden was met het resultaat. Vervolgens slalomde hij langs de obstakels, richting de bank waar hij ging zitten, zijn boek open sloeg en weer begon te lezen.
Het was lastig naar de man toe te komen. Door de geiten, door de afwezigheid van de man, door zijn eigen getormenteerde motoriek waardoor hij over meer dan alleen obstakels struikelde. Je zou de man niet willen storen. Gezien zijn leeftijd en zijn voorkomen, leek het toch onbeleefd. Maar de man was hier in ZIJN huis. Dit kon niet langer zo doorgaan. ‘Waar zijn mijn platen?’ vroeg hij de man.
De man keek verschrikt op, liet zijn blik langs de wanden van de kamer gaan en keek de jongen aan.
‘ Welke platen?’ ‘ Mijn langspeelplaten. Al mijn langspeelplaten.’ Hij ging op zijn knieën zitten voor de man. Hij moest de geiten hardhandig wegduwen om er plaats voor te maken. ‘ 30.000 uur aan muziek gevat in vinyl, omhuld met karton. Genoeg om 40 dozen mee te vullen. Genoeg om je aan te vertillen. Beslist te veel om zo maar te verplaatsen. Waar zijn ze?’ Hij sprak tegen de man alsof hij iemand aansprak die niet goed bij zijn verstand was. Hij wilde dat hij de vraag niet alleen hoorde maar hem ook begreep. De man tuurde weer door de kamer. Toen sloeg hij zijn hand hard tegen zijn voorhoofd.’Maar natuurlijk! De platen!’. Juichte hij. Van onder de salontafel klonk een schelle echo. Za plahtan! Zha plahtan! Zha plahtan! De japanners krijsten synchroon terug wat hun oor had bereikt. De kokkin schudde een doos in de keuken waarop de geiten zich massaal naar haar toe begaven en luidkeels begonnen te mekkeren. De woonkamer was opeens leeg. De vloer vies.
Hij zat nog steeds op zijn knieën voor de oude man alsof hij vurig hoopte tot ridder geslagen te worden. Maar de man nam zijn tijd. Hij leek het te weten maar was het nu weer even kwijt. De creoolse vrouw voerde de geiten iets uit de doos. Je kon de inhoud van de doos op de vloer horen vallen als kleine knikkertjes. Vervolgens liet ze de doos vallen, tilde een geit op, en worstelde de geit op de bar.
In zijn ooghoeken zag hij dat de vrouw zijn broodmes ter hand nam. ‘ Niet nu!’ schreeuwde hij tegen haar. Hij schrok er zelf van. Hij had iets gezegd waar hij niet over na had gedacht. Het ging erg snel. Ze liet het mes pardoes vallen. Hief haar handen in de lucht in een geveinsde overgave en mompelde iets dat begrepen kan worden als “ Ok, ok, dan niet”. De geit lazerde van de bar en sloot zich meteen aan bij zijn maatjes om nog wat mee te kunnen pikken van de keukenvloer.
Nu pakte hij de man bij zijn knokige schouders, hij wilde hem hard door elkaar schudden maar hield het bij een enkele ruk. De oude man leek nu ineens heel klein en breekbaar in zijn greep. ‘ Opmerkelijk’: sprak de man en hij keek erbij alsof hij een wereldschokkende ontdekking had gedaan. ‘Hoe stil die dingen toch zijn. Zo’n plaat. Zo stil. Een wand vol en roerloos. Allemaal hetzelfde, dun, vierkant, kop aan kont tegen elkaar. Zo is de muziek niet!’ En hij hief zijn wijsvinger in de lucht alsof hij een gaatje wilde prikken in de atmosfeer. Een fanfare hief aan.
Een vette boem-klak, geroffel van meerdere drums klonk door de muren, Het kwam van de galerij, door de voordeur. De oude man keek de jongen vol medelijden aan.
Deze stond op, liep een paar passen richting de voordeur. Toen twee passen opzij. Tussen de keuken en de woonkamer, recht tegenover zijn eigen voordeur draaide hij langzaam om zijn as. Hij roteerde zijn blote bovenlichaam over zijn heupen en zag de wereld om zich heen alsof deze in vloeistof gevangen was. Alles leek te bewegen en een transparante hekgolf te maken op zijn netvlies. Hij hoorde trompetten nu, een tuba, xylofoons. Het geluid was al oorverdovend maar kwam resoluut dichterbij. De voordeur sloeg met een klap open en blauw-witte figuren stroomden zijn huis binnen op de maat van de muziek. Hun voetstappen dreunden op de mars. Het klonk als een vloedgolf, het zag eruit als een vloedgolf. Hij stapte achteruit, alsof hij droog en hard op zijn plexus werd geduwd. Zijn blik werd onscherp, de blauw-witte mensenvloed werd donkerblauw en zwart voor zijn ogen als een uitdijende stroom aan dikke vloeistof die recht op hem af kwam. De kamer vulde zich met steeds meer klank, zijn trommelvliezen bolden zich in zijn oren. Hij liep verder naar achter, gestuwd door een onwaarschijnlijk geweld van beeld en geluid. Nog verder naar achteren. Hij moest zijn voeten wel één voor één achter zijn lichaam plaatsen om niet op zijn rug te tuimelen. Zijn rug kromde, zijn buik werd naar binnen geduwd. Hij deed wat hij kon om het te kunnen incasseren. Hij bleef lopen, voelde op een gegeven moment een richel onder zijn billen en viel achterwaarts uit het openstaande raam, 8 etages naar beneden, te pletter.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten