blue dino

blue dino

zaterdag 6 november 2010

The party, deel III (uit 5 delen)


De creoolse had met hem te doen. Hardhandig. Ze trok hem van de stellingkast af als een rouwende van een doodskist, draaide hem om en begroef zijn wanhopige  kop in haar boezem.  Ze sprak verzachtende woorden. ‘ Ik ben nog nooit muziek verloren, weet je. Dat kan helemaal niet. Muziek is…' Die “is” sliste ze vanuit haar keel en kon hij voelen trillen in haar hals waar zijn oor tegenaan lag. Merkwaardig genoeg rustte zijn lijf even in haar zachte zee van warm, donker vlees. Hij schokte niet langer. Zijn brein rustte niet. Hij vond van zichzelf dat hij dit niet goed aanpakte. En weer moest hij huilen. Hij geloofde niet meer dat hij nog sliep. En dat wilde veel zeggen. De paniek was constant en precies zo pijnlijk als hij het zich had voorgesteld.
                Het was het allemaal waard geweest. Alles, wat hij ooit gedaan heeft, om dit te voorkomen. Maar het was niet genoeg. Hij moest ergens, iets, verkeerd gedaan hebben.
                Hij worstelde zich uit de omhelzing van de dame. Hij zou nog een poging wagen. Hij strompelde naar de badkamer. Hij deed het licht aan en zag daar een bejaarde man in zijn badkuip zitten. De man was keurig gekleed in een geruit colbert. Hij droeg een vlinderstrik en had een gleufhoed op. Hij zat in een bad tot de rand gevuld met gewelde bami. Hij las een boek. Jules Verne, duizend mijlen onder zee. De man zie uitermate beleefd “ goedemiddag’ en sloeg een pagina om, ging verder met lezen. Het was misschien zaak er maling aan te hebben.
                Nu stond hij voor de spiegel. Het halogeenlicht om de spiegel was onverbiddelijk. Hij zag zijn gezwollen gezicht met een paar roodomrande ogen er in en zijn hoofd dat  bedekt was met een grote plak wit spul dat nog het meest leek op deeg. ‘Ik word hier toe geforceerd’ fluisterde hij naar de spiegel. ‘Pardon?’ vroeg de bejaarde man in de badkuip. 
                Met de nagels van zijn duim en wijsvinger kon hij een stukje smurrie van zijn haar afschrapen. Voorzichtig legde hij de inhoud van een nagel op zijn tong en keek zichzelf strak aan terwijl hij het proefde. Meel, inderdaad.
                Dat naakt zijn beviel hem helemaal niet meer. Hij dacht een keuze te hebben. Vies zijn was tot daaraan toe maar niet zo naakt. Hij was gehuld in een luipaardenslip en een lichtblauw angora vest dat tot over zijn knieën hing en touwtjes had met bolletjes er aan die aan weerskanten van zijn borst bungelden. Hij trok alles uit. Hij opende de wasmand en griste daar een vieze spijkerbroek uit waar hij zichzelf in hees. Nu droeg hij nooit een broek zonder een onderbroek dus hij gaf zichzelf nauwlettend de opdracht de broek ferm naar voren te houden en dan pas de rits dicht te trekken. Hij keek nog en keer in de spiegel. De stand van zijn ogen nu sprak hem al meer aan. Hij trok de kraan open en legde zijn hoofd onder de straal. Hij boende zijn hoofd totdat hij het gevoel kreeg overal weer haar te voelen en geen plakken. De wasbak was verstopt geraakt hiervan maar net niet overgelopen. Dat was een goed teken. Hij pakte het vest en droogde zijn hoofd ermee af. Het resultaat was een stekelige kop maar al heel wat minder gezwollen dankzij het koude water. Hij moest maar weer eens met de creoolse gaan praten. De bejaarde man groette hem toen hij de badkamer verliet.  Hij groette beleefd terug.
                In de woonkamer struikelde hij bijna over een geit. Achter deze geit nog een geit en daarachter nog eentje. De japanners moesten nog steeds erg lachen en lagen nu tegen de salontafel aan te schurken. Deze salontafel was van glas. Maar dan ging die maar stuk. De hele woonkamer stond vol met geiten. En misschien waren ze ook wel in de slaapkamer, dat kon hij niet weten. Hij moest met de creoolse gaan praten en die was weer driftig bezig in de keuken. Eigenlijk rook het wel lekker. Curry. Waren er ook geiten in de keuken? Hij stuntelde zich een weg naar de vrouw die een dampend bord voor hem had klaar gezet op de bar die de keuken van de woonkamer scheidde. Hij plofte zichzelf neer op één van de drie barkrukken.
                ‘ Als je dat vlees kookt…’ en ze wees naar een geit. ‘…dan moet je het lang marineren, weet je. Met veel citroen. Want het is taai vlees. Het zijn taaie beesten.’ Hij geloofde elk woord dat ze sprak. Hij geloofde dat ze er zich wel raad mee zou weten. Zij kon dit. Zij kon hier zijn en er geen probleem mee hebben. Hij had honger. Naast het bord lag een vork. Hij begon te eten. Het was verrukkelijk alhoewel hij geen idee had wat het was. Alles leek er in te zitten. Hij kwam een aardappel tegen maar ook rijst, het was geel of misschien oranje, het kon vis zijn of kip. Ze zette er een glas groene priklimonade naast. Het was spul dat rook naar de rumbonen van oma. Gruwelijk  zoet maar het deed het uitstekende bij de curry die hij als een bezetene naar binnen werkte.
               
Hij voelde wat vulling van binnen. En hij was wakker. Hij had besloten dat hij wakker was.  Dus... Alles stopte even. Hij voelde weer huilen opkomen. Maar hij zou gaan overgeven als hij dat zou doen. Er zat nu wat in zijn maag.
                Zodra zijn bord leeg was zou hij met de creoolse gaan praten. Ze was hem voor.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten